Peters datapraatje
Diversiteit zwangerschappen en oudersituaties
Naast de meest voorkomende situatie van een partnerschap van een man en een vrouw, waarbij de vrouw een natuurlijke zwangerschap doormaakt is er meer diversiteit. Bijvoorbeeld twee vrouwen waarbij één van hen zwanger wordt van een donor. Maar ook draagmoederschap en bewust alleen staande vrouwen. Het gaat te ver om alle vormen van ouderschap te benoemen. Er zijn ook zwangerschappen die ontstaan na zelfinseminatie en zwangerschappen die ontstaan na een infertiliteitsbehandeling of via verkregen donormateriaal (sperma, eicel of embryo).
Welke data zijn er?
Met de inwerkingtreding van de wet ‘Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting’ in 2004 is er in Nederland een centraal registratiesysteem opgezet met daarin de afstammingsgegevens in geval van kunstmatige donorbevruchting. Daarin worden gegevens gestructureerd bijgehouden door de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB), die sterk gelieerd is aan het FIOM*. Zelfinseminaties die plaatsvinden buiten een medische instelling en behandelingen in het buitenland vallen buiten deze statistieken.
Het CBS verzamelt data over de huishoudens situatie van levendgeborenen, naar leeftijd en herkomst van de moeder.
Zwanger na fertiliteitsbehandeling met donormateriaal
Het aantal zwangerschappen na spermadonatie is tussen 2012 en 2019 gestegen van rond 800 naar rond 1400 per jaar (Figuur F1), maar lijkt recent iets te dalen, wat misschien met corona te maken kan hebben gehad (en de cijfers voor 2021 zijn waarschijnlijk niet compleet). Het aantal zwangerschappen na eicel-donatie (Figuur F2) is al langer aan het dalen van rond 80 á 90 in 2013 naar rond de 30-40, vooral door een enorm gebrek aan donoren, terwijl het aantal embryo donaties licht lijkt te stijgen.
In wat voor gezinssituatie worden Nederlandse kinderen geboren?
Data van het CBS geven aan dat verreweg de meeste kinderen in Nederland geboren worden bij ouders die gehuwd zijn (of een partnerschap hebben) of in een huishouden van twee niet-gehuwde personen. Dat is tussen 2010 (90,1%) en 2021 (89,5%) nauwelijks veranderd. Rond 8,3% (in 2021 en dat was 7,6% in 2010) wordt geboren in een éénouder gezin (alleenstaande moeder) of in een ‘overig’ huishouden (2,13% in 2021 en 2, 32% in 2010 (bijvoorbeeld (groot)moeder of tante plus (klein)dochter of nicht). Deze laatste twee ‘speciale’ huishoudensvormen (overig en eenspersoons) komen op jongere leeftijd van de moeder (veel) vaker voor.
Het percentage geboortes in een huishouden met ‘ouderparen’ (twee gehuwden, partners of niet-gehuwden) is slechts 34% bij tienermoeders en stijgt dan naar 73,5% bij de 20-25 jarigen via 90,3% bij 25-30 jarigen tot 93% bij de 30-35 jarigen om daarna licht af te nemen.
Bij moeders met een migratieachtergrond is het aantal geboortes in een éénouder- of ‘overig’ gezin twee keer zo hoog als bij moeders met een nederlandse herkomst. Hier wees het CBS in een eerder onderzoek naar het frequent voorkomen van alleenstaand ouderschap van bijvoorbeeld antilliaanse en surinaamse vrouwen.
Twee moeders?
Wanneer 2 vrouwen samen een kind krijgen kan het CBS niet zien wie de biologische moeder is en kiest dan random één van de twee om in ieder geval de data over het aantal vrouwen dat in Nederland een kind krijgt zo compleet mogelijk te houden. Het CBS geeft aan dat lesbisch ouderschap in Nederland in minder dan 0,2% van alle geboortes voor komt. (0,2% is 330-360 geboortes, dwz gemiddeld bij de 65 VSV’s zo’n 5 gevallen, maar dat kan natuurlijk sterk fluctureren, afhankelijk van de cliëntenpopulatie of praktijkervaring. Sommige verloskundigenpraktijken claimen hier een speciale ervaring.
* FIOM (eerder: Federatie van Instellingen voor de Ongehuwde Moeder en haar kind)
Geef een reactie