Peters datapraatje
Stuiten en keren
Een stuitligging bij de geboorte geeft een verhoogd risico op een ongunstige uitkomst en dan mag de zwangere kiezen voor een vaginale bevalling of een keizersnede. Een in Nederland op veel plaatsen mogelijk alternatief is het proberen van een zogenaamde uitwendige versie, zodat een ‘normale’ ligging van het kind ontstaat. Cijfers over het voorkomen van stuitliggingen bij de geboorte vinden we op de Perined data website (www.peristat.nl). Gegevens over uitwendige versies kregen we (met dank aan Siska Post en Imara Wilsens) uit het versieregister van de KNOV.
Prevalentie, risicofactoren en type partus
Bij rond 4% van alle bevallingen (rond 6800 in 2020) komt een stuitligging voor. Vooral bij (ernstige) vroeggeboorte en bij tweelingen is de kans op een stuitligging duidelijk hoger. Tussen 22 en 32 weken neemt de kans bij eenlingen af van rond 30% tot rond 25%. Bij meerlingen ligt de kans rond 28% (zowel a terme als bij vroeggeboorte). Tussen 32 en 37 weken ligt de kans op een stuitligging van een eenling nog op 8-10%. Omdat uitwendige versies geindiceerd zijn bij a terme bevallingen (>37weken) kijken we verder alleen naar de cijfers bij a terme eenlingen.
Bij a terme eenlingen is de kans op een stuitligging bij de geboorte 2,6-2,8% (bron: Perined). Dat zijn ieder jaar rond 4000 gevallen. De kans op een ‘stuitbevalling’ is groter (rond 4%) bij een eerste kind (nulli) en dus kleiner (1,7%) bij een tweede of later kind *.
Wat opvallend is, is dat bij Kaukasische moeders de kans rond 3% is en bij niet-Kaukasische moeders rond 2%. Vooral bij nulli zijn de verschillen vrij groot 4,4% versus 2,8 % (bij multi is dat 1,77 vs 1,53%). Daar is niet een onmiddellijke verklaring voor; mogelijk spelen anatomische verschillen van het bekken een rol.
Kijken we naar het type partus bij stuitliggingen dan zien we dat stuitbevallingen vrijwel allemaal in de tweede lijn plaats vinden (er worden jaarlijks slechts 20-30 ‘stuiten’ in de eerste lijn geboren). Daarbij bevalt rond 11% spontaan, rond 1,5% via een kunstverlossing en rond 87% via een keizersnede. Bij ongeveer een kwart van alle primaire sectio’s van a terme eenlingen (3030 op 11953) gaat het om een stuitligging en dat is bij rond 4% van de secundaire sectio’s zo (samen zorgen stuitliggingen dus voor 15% van alle a terme sectio’s). Ongeveer een kwart van de stuitgeboortes start vaginaal, waarna de helft daarvan een secundaire sectio krijgt en driekwart start met een primaire sectio (dat ligt iets gunstiger voor multi dan voor nulli).
Uitwendige versies
We gebruiken cijfers van het versieregister van de KNOV over 2021. Deze registratie is hoogstwaarschijnlijk niet volledig landelijk dekkend omdat de laatste jaren maar een deel van de versiekundigen (ruim de helft) data aanleverde. In 2021 leverden 113 experts data aan over rond 2100 gevallen. Drie van deze versiekundigen deden meer dan 100 versies (het maximum was 135).
De kans op slagen van een versie is groter bij multi (rond 78%) dan bij nulli (rond 42%) en is gemiddeld rond 55%. Tweederde gebeurde in 2021 zonder medicatie (met 60% succes) en een derde met tocolyse (met 50% succes). Bij de gelukte versies lukken de koprol voorover (forward roll: 78,1%) en backward flip (81,6%) vaak bij een eerste poging. Bij een tweede poging is de slagingskans rond 14%.
Bij 1997 stuitliggingen werd in 1821 gevallen één enkele versiepoging gedaan en van die groep werden vervolgens 1089 kinderen in hoofdligging geboren en 732 (37%) in stuitligging. Vervolgens kwamen er 1104 vaginaal ter wereld en 717 per sectio (dwz 36% via een sectio ipv de 87% van alle a terme stuitgeboortes in de Perined registratie).
Uitwendige versies dragen dus substantieel bij aan het verminderen van sectio’s. Omdat de versieregistratie niet compleet is kunnen we daarvan alleen een minimale schatting maken. Uit de geregistreerde cijfers blijkt dat in meer dan de helft (1100) van 2100 geregistreerde gevallen de versie is geslaagd en in een vaginale bevalling resulteerde. Daarmee zijn in 2021 dus minimaal rond 1000 sectio’s voorkomen.
Onder de aanname dat de versieregistratie wel compleet is en dat alle overgebleven (geen versie geprobeerd) a terme stuitgeboortes ook een versiepoging zouden kunnen ondergaan (met de gerapporteerde 55% slagingskans) zouden er jaarlijks maximaal nog 3000 extra versiepogingen gedaan kunnen worden (4000 stuitgeboortes minus 1000 niet-geslaagde versies = 3000 stuitliggingen die nog in aanmerking zouden komen). Dan zouden er jaarlijks nog 1500-1600 a terme sectio’s minder nodig zijn. Dat zorgt voor een lager beroep op operatiecapaciteit en waarschijnlijk beddagen en bespaart waarschijnlijk ook veel zorgkosten.
* Omdat er in Nederland minstens 2000 externe versies worden uitgevoerd met een slagingskans van 55%, waarbij we verder weten dat die versies vaker (78%) slagen bij multi dan bij nulli (42%) zijn de werkelijke prevalenties van stuitligging bij het begin van de baring hoger (en vooral bij multi) dan de Perined cijfers aangeven, omdat deze de prevalenties bij de geboorte (dus zonder de geslaagde versies) aangeven.
Geef een reactie