Peters datapraatje
Risico’s op interventies bespreken: kansen op interventies in de 1e en 2e lijn
Inleiding
Bij het bespreken van de verwachtingen voor het verloop van de zwangerschap en de kansen (risico’s) op verschillende interventies zijn goede getallen belangrijk om goed te kunnen voorlichten. Die landelijk gemiddelde getallen zijn deels uit de Perined website te halen (www.peristat.nl), maar kunnen ook voor iedere praktijk afzonderlijk bepaald worden. Die kansen of risico’s zijn afhankelijk van kenmerken van de cliënt (pariteit, soms leeftijd of herkomst), van het verloop van de zwangerschap en de bevalling en daarmee van de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de baring (1e of 2e lijn).
We kijken hier naar de kansen op een spontane bevalling, een inleiding, een keizersnede (primair/secundair) en een kunstverlossing (meestal een vacuüm). Data over veel andere zaken waarover de cliënt goede informatie zou willen ontvangen zijn niet op de Perined website beschikbaar en zijn mogelijk ook niet in de database opgenomen.
We splitsen de kansen voor nulli (eerste kind) en multi (tweede of later kind) en kijken of er verschillen zijn naar de plaats van de bevalling en soms naar herkomst van de moeder. We gaan hier uit van de kans op interventies bij voldragen (a terme; > 37 wkn zwangerschapsduur) zwangerschappen van eenlingen. Bij vroeggeboortes of tweelingzwangerschappen zijn de kansen op complicaties en interventies hoger. Maar omdat 94,3% van de bevallingen a terme plaats vindt (na 37 weken) is dat de best bruikbare uitgangsverwachting.
Verantwoordelijkheid bij start van de zwangerschap in 1e of 2e lijn
Bij het begin van de zwangerschap is de gemiddelde kans op een inleiding over alle (a terme/eenling) bevallingen 25,1% wanneer de verantwoordelijkheid in de eerste lijn ligt (nulli 27%, multi 23%). Ligt die verantwoordelijkheid dan al in de tweede lijn dan is de kans op een inleiding meer dan 40% (nulli 43,6; multi 41,4%). Ook de kans op een sectio is hoger in die initiële tweedelijnsgroep (28 vs 15%); bij multi is de kans op een primaire sectio veel hoger (2,5 keer) met een veel lagere kans op een secundaire sectio voor multi. In beide groepen is er een vergelijkbare kans op een kunstverlossing voor nulli (14 vs 15%). Toch bevalt nog 63% in deze initiële tweedelijnsgroep spontaan (tegen 76% in initiele de eerstelijnsgroep). Zie tabel 1.

Tijdens de zwangerschap treden er complicaties op die maken dat de verantwoordelijkheid voor het begin van de baring naar de 2e lijn (gynaecoloog) wordt overgedragen. Toch doen verloskundigen de facto dan nog het meerendeel van de verlossingen.
Verantwoordelijkheid voor het begin van de baring in 1e of 2e lijn
Bij het begin van de baring ligt in iets meer dan de helft van de gevallen (76.000; 34.500 nulli en 41.000 multi) de verantwoordelijkheid bij de 1e lijn. In de tweede lijn zien we dan 72.000 bevallingen (30.000 nulli en 41.500 multi).
De risico’s op een inleiding zijn verwaarloosbaar voor de starters in de 1e lijn (2-3%), maar zijn meer dan 50% in de tweedelijns groep (58% bij nulli en 47% bij multi). De kans op een kunstverlossing is rond 1,5 keer hoger in de 2elijnsgroep. De 1e lijnsgroep heeft nauwelijks kans op een primaire sectio, maar nog wel 4,6% kans op een secundaire sectio (1,4% bij multi, 8,5% bij nulli). De kansen op een sectio zijn veel hoger de 2e lijnsgroep (28,5%) (28% bij nulli en 29% bij multi). Zie tabel 2.

Ook tijdens de baring (durante partu) kunnen er redenen zijn voor een overdracht naar de 2e lijn.
Verantwoordelijkheid voor het einde van de baring in 1e of 2e lijn
De verantwoordelijkheid voor het einde van de baring ligt (data 2020) nog voor 27% bij de eerste lijn (41.500 gevallen; dwz 11.700 nulli en meer dan twee keer zovel (29.700) multi). Deze zwangeren hebben een 99,7% kans op een spontane bevalling (Tabel 3).
De tweede lijn is aan het einde van de baring verantwoordelijk voor rond 110.000 bevallingen en die bevallen voor iets meer dan 65% spontaan. Na overdracht naar de tweede lijn tussen het begin en het eind van de baring daalt de kans op een sectio van 28,5 naar 22% (zie: Tabel 3).
Er worden volgens de getallen in tabel 2 en tabel 3 tijdens de baring nog 34.400 zwangeren (45%) overgedragen van de eerste lijn naar de tweede lijn. Het gaat dan om rond 23.000 nulli (66%) en 11.400 multi (33%). Het risico om tussen het begin en het eind van de baring te worden overgedragen is dus bij nulli twee keer zo groot als bij multi. Deze 34.400 durante partu overdrachten gaan volgens deze cijfers gepaard met ruim 3400 secundaire sectio’s (10%) en 5200 kunstverlossingen (15%).

Dat het leeuwendeel van de bevallingen in de tweede lijn eindigt wil echter niet zeggen dat verloskundigen niet sterk betrokken zijn bij het einde van de baringen die onder verantwoordelijkheid van de tweede lijn plaatsvinden, want Perined data geven aan dat in meer dan 75% van alle bevallingen een verloskundige het kind aanpakt.
Voor de kwaliteit van de Perined data zou het wenselijk zijn om het aantal ‘onbekenden’ in de data verder te reduceren.
Geef een reactie